Nieuwe regels rond laadinstallaties elektrische voertuigen
Wat moeten we verstaan onder laadinrichting?
Het begrip laadinrichting slaat op iedere vast aangesloten uitrusting of geheel van uitrustingen van de vaste installatie, die de functies vervullen die bestemd zijn voor het overbrengen van elektrische energie tussen een elektrisch voertuig en de elektrische bron. Concreet gaat het dus over de zogenaamde mode 3 en mode 4 laadinrichtingen. De zogenaamde mode 2 inrichting, zoals de kabel die gewoonlijk met een elektrisch voertuig wordt meegeleverd, valt buiten het toepassingsgebied omdat dit geen vaste installatie is.
Verbodsbepalingen
Het hoofdstuk verbiedt een laadinrichting op een vaste elektrische installatie door middel van een stopcontact aan te sluiten. Het legt op een toegekende stroombaan te voorzien voor elk verbindingspunt.
Veiligheidsmaatregelen
Het hoofdstuk legt ook een aantal veiligheidsmaatregelen op. Concreet vereist het bescherming tegen onrechtstreekse aanraking en tegen overstroom. De laadinrichting moet worden beschermd tegen te verwachten uitwendige invloeden zoals weer en aanrijdingen. Tenzij de laadinstallaties tot een private kavel behoren moet bij iedere inrit een goed gesignaleerde, duidelijk zichtbare en vlot bereikbaar en bedienbare elektrische noodonderbreking worden aangebracht.
Dit tenzij in overleg met de brandweer anders wordt beslist. Het advies van de brandweer moet worden bewaard en ter plaatse ter beschikking worden gehouden. Ook mag ieder verbindingspunt maar met één elektrisch voertuig tegelijk worden verbonden. Het spreekt eigenlijk voor zich, maar ook mag het laadpunt niet gelegen zijn in een ruimte waar ontploffingsgevaar bestaat.
Er zijn ook nog bijkomende vereisten indien de laadinrichting energie kan terugleveren.
We raden je aan om voorafgaand aan de plaatsing van een installatie dit hoofdstuk van het AREI door te nemen. Het is ook aangewezen om de leverancier of aannemer te laten garanderen dat de installatie in overeenstemming is met dit hoofdstuk.